• or·di·naal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. rangorde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
  • afgeleid van het Franse ordinal (met het achtervoegsel -aal) [2] [3] [4]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ordinaal ordinaler ordinaalst
verbogen ordinale ordinalere ordinaalste
partitief ordinaals ordinalers -

ordinaal [5]

  1. met betrekking tot een rangorde
60 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[6]