• op·zij·gaan

opzijgaan

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opzijgaan
ging opzij
opzijgegaan
klasse 7 volledig
  1. iets of iemand ontwijken door een zijwaartse beweging te maken
     Deze zogenaamde free coloreô waren in alle opzichten tweederangsburgers - ze mochten niet stemmen, geen contracten afsluiten, niet getuigen en geen lid zijn van een jury; ze moesten in kerken apart zitten en opzijgaan als ze op straat een blanke tegenkwamen.[1]
     'Moet je opletten hoe ze opzijgaan om haar erdoor te laten.[2]


  1. “Fortuna's kinderen” (2021), Hollands diep, ISBN 9789048858972
  2. Pip Williams
    “Het boek van vergeten woorden” (2020), The House of Books, ISBN 9789044359770