• op·wer·ping
enkelvoud meervoud
naamwoord opwerping opwerpingen
verkleinwoord

de opwerpingv [1]

  1. protest tegen de argumenten van iemand anders
  2. het zichzelf presenteren als iets van goede (morele) kwaliteit
    • Het bedrijf werpt zich dus op als een soort weldoener in zware tijden. ‘Heb je een auto en geen baan, dan kun je met Uber toch geld verdienen’ zei de directeur van de Nederlandse tak van het bedrijf, Niek van Leeuwen. Echter liep deze opwerping van het bedrijf als barmhartige, ietwat rebelse, Samaritaan de laatste tijd de nodige blikschade op. [2] 
  3. het maken van een verhoging (ook in figuurlijke zin)
    • De verlenging gaat medio december in en geldt voor een periode van vijftien jaar. De Stichting Continuïteit Ahold Delhaize kan preferente aandelen van het supermarktconcern verkrijgen en daarmee een beschermingswal opwerpen tegen een mogelijke overname van de onderneming. Ahold Delhaize kondigde wel aan dat binnen zes maanden na eventuele opwerping van de beschermingswal, een aandeelhoudersvergadering zal worden gehouden om de kwestie te bespreken. [3] 
84 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]