opvatten
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
opvatten | |
opvatting |
- op·vat·ten
- samenstelling van op en vatten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opvatten |
vatte op |
opgevat |
zwak -t | volledig |
opvatten
- overgankelijk ~ als een bepaalde interpretatie aan iets geven
- overgankelijk opnemen van met name werk
- Na een week vorstverlet werd het werk weer opgevat.
vervoeging van |
---|
opvatten |
opvatten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opvatten
- ...dat wij opvatten.
- ...dat jullie opvatten.
- ...dat zij opvatten.
- ...dat wij opvatten.
- Het woord opvatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opvatten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be