opproppen
- op·prop·pen
- samenstelling van op en proppen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opproppen |
propte op |
opgepropt |
zwak -t | volledig |
opproppen
- met (te) veel kracht iets of iemand ergens instoppen
- De vluchtelingen zaten opgepropt in de veel te kleine boot.
- Het woord opproppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opproppen" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be