oppassing
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·pas·sing
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van oppassen met het achtervoegsel -ing [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oppassing | oppassingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- de keer dat men iets of iemand verzorgt of verpleegt
- hofmakerij
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'oppassing' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oppassing" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ oppassing op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be