• ope·re·re
vervoeging van
opereren

operere

  1. aanvoegende wijs van opereren


  • ope·re·re
  • Afkomstig van het Latijnse naamwoord opus met het achtervoegsel -ere.
Naar frequentie 5755
vervoeging
onbepaalde wijs operere
tegenwoordige tijd opererer
verleden tijd opererte
voltooid
deelwoord
operert
onvoltooid
deelwoord
opererende
lijdende vorm opereres
gebiedende wijs operer
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

operere

  1. overgankelijk (medisch) opereren
    «Pasienten ble operert for kreft.»
    De patiënt werd geopereerd vanwege kanker.
  2. overgankelijk bedienen
    «Maskinen kan ikke opereres av andre enn spesialister.»
    De machine kan enkel bediend worden door specialisten.
  3. onovergankelijk opereren, werken
    «Han opererer gjerne på kant med loven.»
    Hij werkt vaak bij de grens met de wetten.


  • ope·re·re
  • Afkomstig van het Latijnse naamwoord opus met het achtervoegsel -ere.
vervoeging
onbepaalde wijs operere
operera
tegenwoordige tijd opererer
verleden tijd opererte
voltooid
deelwoord
operert
onvoltooid
deelwoord
opererande
lijdende vorm opererast
gebiedende wijs operer
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

operere

  1. overgankelijk (medisch) opereren
    «Hun bli operert for gallestein.»
    Ze zal voor galsteen geopereerd worden.
  2. overgankelijk bedienen
  3. onovergankelijk opereren, werken