oorspronkelijkheid
- oor·spron·ke·lijk·heid
- afleiding van oorspronkelijk met het voorvoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oorspronkelijkheid | oorspronkelijkheden |
verkleinwoord |
de oorspronkelijkheid v
- de mate waarin iemand zelf iets bedacht heeft; de mate waarin iemand geen navolger is
- ▸ In mijn ogen is het socialisme een zee waarin al die persoonlijke, afzonderlijke revoluties als rivieren moeten uitmonden, een zee van leven, een zee van oorspronkelijkheid.[2]
- ▸ De Akademie van Kunsten is een onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). De KNAW wil de dialoog tussen kunst en wetenschap op gang brengen. "Wetenschappers en kunstenaars delen passie als belangrijke drijfveer, en creativiteit, nieuwsgierigheid en oorspronkelijkheid zijn cruciaal. De Akademie wil die kwaliteiten expliciet maken en een bijdrage leveren aan het herstel van de band tussen wetenschap en kunst."[3]
- iets dat nieuw bedacht is
- scheppingskracht, vindingrijkheid, eigenaardigheid, originaliteit, inventiviteit, creativiteit, zelfstandigheid
1. de mate waarin iemand zelf iets bedacht heeft; de mate waarin iemand geen navolger is
- Het woord oorspronkelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Wetenschap en kunst in Akademie verenigd” (10-02-2014), NOS