Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·pijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oorpijn oorpijnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oorpijnv / m

  1. pijn in het oor
    • Het kindje huilde, had koorts en oorpijn, dus alles wees op een middenoorontsteking. 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen