• oor·klep
enkelvoud meervoud
naamwoord oorklep oorkleppen
verkleinwoord oorklepje oorklepjes

de oorklepv / m

  1. deel van een muts waarmee je de oren kunt afdekken (tegen het lawaai, of tegen de kou)
    • We kennen hem van zijn hilarische sketches met Corrie van Gorp, typetjes als Ed Oorklep, van carnavalshits als Willempie en van zijn radioprogramma Dik Voormekaar Show. [2] 
    • Grote grasmaaiers, waar mannen opzitten met grote oorkleppen. Dan komen de mannen met snerpende vetermaaiers en dan blazers. Minimaal twee keer per week. In het speeltuintje altijd minimaal één krijser. Ik zie steeds meer mensen met gehoorapparaten. [3] 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 19 OKTOBER 2006 (dim) Willempie is raar
  3. De Telegraaf 29 dec. 2013 in WAT U ZEGT 'Lawaai is een ramp'
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be