oordelen
- oor·de·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
oordelen |
oordeelde |
geoordeeld |
zwak -d | volledig |
oordelen
- overgankelijk een oordeel geven over een persoon of een zaak
- Hij oordeelt wel erg snel.
- ▸ Ik kon niet meer interrumperen, niet vloeken, niet roddelen of oordelen.[1]
- inergatief, (juridisch) een oordeel uitspreken, een vaste uitspraak doen
- [2]: vonnissen
- [1]: beoordelen
- [2]: veroordelen
de oordelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord oordeel
- Het woord oordelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oordelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be