Nederlands

 
oorclip
Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·clip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oorclip oorclips
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oorclipm

  1. sieraad dat men draagt aan het oorlelletje
    • Zij droeg nauwelijks sieraden: Otazu-kitsch was aan haar niet besteed. Ze deed hooguit een paar paarlen oorclips in. De perfect gesneden trenchcoat rond haar magere schouders had meer flair dan welke nertscape dan ook. [1] 
    • Koers attendeerde ons op het topstuk van de avond, een juweel uit 1938 van 100 karaat dat je uit elkaar kunt halen om er een armband, oorclips en broche van te maken. [2] 
    • Het publiek blijft gemeleerd: oorclips, paardestaarten (m/v) een enkel driedelig grijs. Iets meer mannen dan vrouwen, meest dertigers en veertigers. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. NRC Renate van der Zee 3 juli 2004 It's hip to be Hep!
  2. De Telegraaf MICHOU BASU 04 jan. 2016 Dineren tussen juwelen
  3. NRC Eddie Marsman 23 oktober 1998 Nog een keer en hij is van u; De stijgende belangstelling voor fotografieveilingen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be