Nederlands

 
Oogmeting met een handbediende refractor (gezien vanaf de kant van de opticien)
Uitspraak
Woordafbreking
  • oog·me·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oogmeting oogmetingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oogmetingv

  1. het meten van de benodigde brilsterkte
    • Een jonge vrouw ging mij voor naar een kamer die nog leger was dan de winkel. Tijdens de oogmeting wierp ze mij telkens een opbeurende yes toe, of ik de kleine letters nu kon lezen of niet. Yes… yes… De constatering dat mijn ogen opnieuw achteruit waren gegaan kreeg zo echt een positieve dimensie.[1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Auke Kok 18 december 2015
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be