Een patiënt met een ooglapje na een operatie aan het oog
  • oog·lap
enkelvoud meervoud
naamwoord ooglap ooglappen
verkleinwoord ooglapje ooglapjes

de ooglapm

  1. een stukje textiel dat het oog afdekt, meestal gebruikt in de vorm ooglapje
    • De piraat had een ooglapje voor zijn rechter oog. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]