• on·ver·dien·ste·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onverdienstelijk onverdienstelijker onverdienstelijkst
verbogen onverdienstelijke onverdienstelijkere onverdienstelijkste
partitief onverdienstelijks onverdienstelijkers -

onverdienstelijk [1]

  1. niet goed of geweldig
  2. vaak gebruikt in de verbinding niet onverdienstelijk met de betekenis van goed of heel goed
     De jeugdinternational kwam de laatste tijd veelvuldig in actie door de blessures van Anwar El Ghazi en Thorgan Hazard en deed dat niet onverdienstelijk met twee goals en twee assists in zijn laatste vier wedstrijden bij PSV.[2]
     Tim Prins deed het ook niet onverdienstelijk in Salt Lake City: hij reed een persoonlijk record en werd de beste Nederlander op de vijfde plaats, op 1,83 van Stolz. Hij eindigde dus nog voor nationaal kampioen Jenning de Boo (zevende) en de zieke Europees kampioen Kjeld Nuis (negentiende). Maar de rit van de Amerikaan had op hem toch wel de meeste indruk gemaakt.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “PSV beloont loyale Bakayoko met nieuw contract tot en met 2026” (maandag 27 februari 2023, 19:54), NOS
  3.   Weblink bron “Superlatieven tekort voor wereldrecord Stolz: 'Dit is het nieuwe schaatsen'” (zaterdag 27 januari 2024, 08:38), NOS