• on·ver·dacht
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onverdacht onverdachter onverdachtst
verbogen onverdachte onverdachtere onverdachtste
partitief onverdachts onverdachters -

onverdacht

  1. geen reden tot verdenking of twijfel gevend, betrouwbaar, zuiver
  2. zonder dat er een verdenking tegen bestaat
  3. (verouderd) zonder ergens een vermoeden van te hebben
  4. (verouderd) zonder eerst nagedacht te hebben


onverdacht

  1. zonder ergens een vermoeden van te hebben
  2. zonder eerst nagedacht te hebben