ontstekingsziekte

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·ste·kings·ziek·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ontstekingsziekte ontstekingsziektes
ontstekingsziekten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ontstekingsziektev

  1. een ziekte waarbij een (te sterke) ontstekingsreactie de klachten veroorzaakt
     Een voorbeeld: een Britse groep maag-darm-artsen verdeelde 19 behandelcentra in twee groepen, waarbij zo'n 250 patiënten met een ontstekingsziekte van de darm in de ene groep zelf een deel van het management van hun eigen ziekte overnamen.[2]
     Deze organisatie is opgericht om bekendheid te geven aan de zeldzame chronische ontstekingsziekte Juveniele Dermatomyositis (JDM) en om geld bijeen te brengen voor onderzoeken door het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Lucas Maillette de Buy Wennige
    “'Controle-afspraken voor chronisch zieken nuttig? Niet bewezen'” (3-12-2011), Tubantia
  3.   Weblink bron “3 mille van De Bongerd uit Oldenzaal voor De BAS-Stichting” (24-06-2017), Tubantia