• ont·hech·ten

onthechten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onthechten
onthechtte
onthecht
zwak -t volledig
  1. emotioneel afstand nemen van iets of iemand
    • Jeugd’bescherming’ nederland hebben sinds kort hun logo verandert: een kind VOOR OP hun schild?! Behoort het kind niet ACHTER het schild te zijn? HET SCHILD TER BESCHERMING?! (zie foto bijlage) Deze jeugd’bescherming’ nederland heeft ons Dochtertje nu alweer een maand vast, ik weet niets! Krijg haar niet te spreken, krijg haar niet te zien (skype). Jeugd’bescherming’ nederland, die als een van de argumenten voor de uithuisplaatsing had, dat Zarah bij ons onthecht zou zijn. Zij zijn nu al systematisch een jaar lang mij en haar moeder van onze Dochter aan het onthechten. Duidelijk Efeze 6, Gods Geest heeft Gelijk! ALTIJD! [2] 
    • Zelfs zijn vader Peter Römer vond het moeilijk om het verhaal los van de huidige gebeurtenissen te zien. „Een heleboel dingen die ik toen schreef, kloppen nu opeens. Job gaat bijvoorbeeld uit zijn huis weg, vrouw en kind blijven daar wonen. Hij wil een onpersoonlijk ’onderduikadres’. Een paar maanden geleden had ik precies hetzelfde gevoel. Ik wilde een plek die zo onpersoonlijk mogelijk was omdat ik in een soort tussenfase zat. Ik ben iemand die zich graag wil hechten en was toen bezig met onthechten. Ik kon nog niet naar iets nieuws toe omdat ik in het oude vast zat.” [3] 
    • Ooit, in lang vervlogen tijden, werd er alleen over flexibel gesproken als het ging om materialen als rubber, plastic en elastiek. Tegenwoordig wordt flexibel gebruikt als toverformule voor alles en iedereen die te veel aan elkaar geplakt zit. Zo is ook het woord 'flexibiliseren' geforumuleerd als middel om te onthechten. [4]