ontfermen
- ont·fer·men
- van Middelnederlands ontfarmen, in de betekenis van ‘(zich...) uit de nood helpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265; samenstellend afgeleid van af bw en arm bn , met het voorvoegsel ont- en met het achtervoegsel -en [1][2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontfermen |
ontfermde |
ontfermd |
zwak -d | volledig |
ontfermen
- wederkerend zich ~ over zich het lot van iemand aantrekken en voor gaan zorgen
- Zij ontfermde zich over de zwerfkat.
- Het woord ontfermen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontfermen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ontfermen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "ontfermen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be