Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·fer·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontfermen
ontfermde
ontfermd
zwak -d volledig

Werkwoord

ontfermen

  1. wederkerend zich ~ over zich het lot van iemand aantrekken en voor gaan zorgen
    • Zij ontfermde zich over de zwerfkat. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen