ontdopen

- ont·do·pen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontdopen |
ontdoopte |
ontdoopt |
zwak -t | volledig |
ontdopen
- overgankelijk (religie) (christelijk) schrappen uit het doopregister, verlating van een geloofsgemeenschap bevestigen
- ▸ Hij had zich laten ontdopen, nadat het Vaticaan botweg had laten weten zijn neus op te halen voor het inzegenen van homoseksuele relaties.[1]
zich ontdopen
- wederkerend (religie) (christelijk) officieel een geloofsgemeenschap verlaten
- ▸ Jan Van Impe ontdoopte zich samen met vrienden uit de buurt.[2]
- Het woord ontdopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie
Tine Danckaers“‘Hoezo, ik laat me ontdopen en dat maakt geen verschil voor de Kerk?’” (5 april 2021) op mo.be - ↑
Weblink bron
Petra de Koning“Belgen laten zich massaal 'ontdopen'” (17 sep 2010) op nrc.nl