onoorbaar
- on·oor·baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onoorbaar | onoorbaarder | onoorbaarst |
verbogen | onoorbare | onoorbaardere | onoorbaarste |
partitief | onoorbaars | onoorbaarders | - |
onoorbaar
- ontoelaatbaar, ongepast, onbetamelijk, onfatsoenlijk, onbillijk
- In de notulen staat niks onoorbaars.
- Het woord onoorbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onoorbaar" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be