• on·neem·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onneembaar onneembaarder onneembaarst
verbogen onneembare onneembaardere onneembaarste
partitief onneembaars onneembaarders -

onneembaar

  1. niet te veroveren, niet de bedwingen
    • De onneembare vesting kon niet veroverd worden. 
    • De onneembare berg kon door Tenzing Norgay en Edmund Hillary toch bedwongen worden.