• on·me·te·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onmetelijkheid onmetelijkheden
verkleinwoord

de onmetelijkheidv

  1. de mate waarin iets zo groot of veel is dat men het niet kan meten of in een getal uitdrukken
  2. iets dat zeer groot is
     De beruchte beklimming is zeven kilometer lang met een gemiddelde stijging van 8,7 procent. De laatste kilometer is het steilst en bovendien ongeplaveid.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Gesprek met Tom Lanoye vanaf Boekenbal” (13 maart 2012, 13:37), NOS