onkosten
- on·kos·ten
- van Middelnederlands oncosten, alleen meervoud op te vatten als afgeleid van kosten zn met het voorvoegsel on- "kosten die je moet maken zonder dat daar rechtstreeks een extra opbrengst of besparing tegenover staat", in de betekenis van ‘kosten’ voor het eerst aangetroffen in 1374 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | (onkost) * | onkosten |
verkleinwoord | - | - |
de onkosten mv
- geld dat men moet uitgeven voor schade en verlies of bijkomende en onnodige zaken
- De onkosten voor de advocaat werden door de staat betaald.
- Het enkelvoud "onkost" heeft dezelfde betekenis "geld dat men moet uitgeven voor schade en verlies of bijkomende en onnodige zaken" en is dus voor wat betreft de betekenis niet het enkelvoud van "onkost". Deze meervoudsvorm is standaardtaal; het enkelvoud wordt vooral in België wel gebruikt. [4]
- Het woord onkosten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onkosten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ onkosten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "onkosten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Kost / kosten” op taaladvies.net
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be