• on·ge·zel·lig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongezellig ongezelliger ongezelligst
verbogen ongezellige ongezelligere ongezelligste
partitief ongezelligs ongezelligers -

ongezellig

  1. niet gezellig
    • De alleenstaande man woonde in een heel ongezellig en kaal huis. 
     De meeste vakantiegangers nemen de Autoroute du Soleil, een ongezellige snelweg met irritante tolpoorten en karakterloze wegrestaurants.[1]
     Op dit moment zorgt Wijnveld met zijn collega's voor het uitrollen van de anderhalvemetereconomie in negen steden in ons land: "Halsema zei bij Op1 dat ze zondag toch onrustig werd, normaal ga je bij twijfel voor de zekerheid toch voorbereidingen inzetten, zorg je dat afzettingen klaar staan, of led-schermen om mensen er op te wijzen dat het vol is. Dat is niet gebeurd. Dan kun je ook niet meer ingrijpen, zonder dat het ongezellig wordt."[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  2.   Weblink bron
    Onno Beukers
    “Welke keuzes had Halsema? 'Er leek niks voorbereid'” (2/6/2020), NOS
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be