• on·feil·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onfeilbaar onfeilbaarder onfeilbaarst
verbogen onfeilbare onfeilbaardere onfeilbaarste
partitief onfeilbaars onfeilbaarders -

onfeilbaar

  1. niet kunnen falen, altijd goed werkend
    • De zogenaamde onfeilbare kerncentrale was toch minder veilig dan altijd werd gedacht. 
    • Toen de onfeilbaare leraar een fout maakte dachten alle leerlingen dat ze hem niet goed hadden verstaan. 
95 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be