1. De binnenkant van een onderlosser.
  • on·der·los·ser
enkelvoud meervoud
naamwoord onderlosser onderlossers
verkleinwoord onderlossertje onderlossertjes

de onderlosserm

  1. (waterbeheer) bak of schip met deuren in de bodem om materiaal te kunnen storten
     Uren breng ik door bij het werk, uitkijkend van het caisson dat de afgelopen nacht op z'n plaats is neergezet. De onderlossers varen af en aan, hun bazaltblokken verdwijnen met een ratelend geluid onder de waterspiegel; fonteinen spuiten omhoog.[2]
     Philip was de voorvader van Adriaan, een man met visie en durf: Als eerste schafte hij in 1864 een stoombaggermolen aan ter vervanging van primitieve middelen als krabbelaar en beugel. Eerder al had hij de onderlosser of klepschouw uitgevonden: een bak die door het simpele wegtrekken van een klep zijn lading bagger in één keer kon storten. In de boeken althans wordt die vinding aan Adriaan Volker toegeschreven.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Het dichten van de dijken (1953 — 1986) Terug naar Schouwen-Duiveland” (27 september 1986) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron “De smalle basis van Sliedrecht als scheepsbouw en baggerij in elkaar storten, blijft er praktisch niets over” (13 september 1983) op nrc.nl