ondeelbaarheid
- on·deel·baar·heid
- afleiding van ondeelbaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ondeelbaarheid | ondeelbaarheden |
verkleinwoord |
de ondeelbaarheid v
- de mate waarin een geheel niet in stukken gedeeld kan worden
- (wiskunde) niet deelbaar; als bij deling van een geheel getal door een ander geheel getal de rest niet gelijk is aan 0
- iets dat niet in onderdelen verdeeld kan worden
1. de mate waarin een geheel niet in stukken gedeeld kan worden
- Het woord ondeelbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron Loes Schutte“Universiteitsraad tegen nieuw onderwijsmodel” (19-06-2012), Tubantia