Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·blus·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onblusbaar onblusbaarder onblusbaarst
verbogen onblusbare onblusbaardere onblusbaarste
partitief onblusbaars onblusbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

onblusbaar

  1. van een brand dat die niet te doven is door blussen
    • Door de grote hitte, de langdure droogte en de harde wind waren de bosbranden onblusbaar geworden. 
Antoniemen

Gangbaarheid