Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·stuur·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbestuurbaar onbestuurbaarder onbestuurbaarst
verbogen onbestuurbare onbestuurbaardere onbestuurbaarste
partitief onbestuurbaars onbestuurbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

onbestuurbaar

  1. waar geen leiding aan te geven is
  2. wat niet te sturen is
    • Na het ongeluk was de auto onbestuurbaar en reed tegen de boom aan. 
Antoniemen

Gangbaarheid