onberispelijkheid
- on·be·ris·pe·lijk·heid
- afleiding van onberispelijk met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onberispelijkheid | onberispelijkheden |
verkleinwoord |
- iets wat heel erg netjes is en waarop men geen aanmerkingen kan maken
- ▸ ,Ze moeten geloven dat we door de tuinen hebben gedoold," vervolgde ze, „ons verbazend over de onberispelijkheid van alles, want ik ben ervan overtuigd dat ze onberispelijk zijn, met zo nu en dan een uitroep over de voortreffelijkheid van grootvader, die zo heilig is dat het me verbaast dat ze hem niet te goed voor deze aarde vinden.[2]
- Het woord onberispelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Victoria Holt“De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823