Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·kom·merd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbekommerd onbekommerder onbekommerdst
verbogen onbekommerde onbekommerdere onbekommerdste
partitief onbekommerds onbekommerders -

Bijvoeglijk naamwoord

onbekommerd [1]

  1. niet verpest door verdriet en zorgen
    • Wet van behoud van ellende: Meer kans op depressie na onbekommerde jeugd [2] 
     Hoewel ik er vaak was geweest en de klinkende namen van Titiaan en Tintoretto achteloos door soireetjes had laten rollen, hoewel ik geroutineerd in mijn krant bleef lezen terwijl de vuurrode hogesnelheidstrein mij over de landverbinding van Mestre naar de oude stad bracht en veelbetekenend begon af te remmen, en hoewel ik mij had voorgenomen om mijn entree in de stad met een praktische instelling te benaderen en enige eventuele beroering van het gemoed uit te stellen totdat ik goed en wel was geïnstalleerd, moest ik even naar adem happen toen ik het station uit liep en het breekbare, pastelkleurige cliché van de stad aan het groene water zich onbekommerd en schijnbaar onschuldig voor mij ontvouwde.[3]
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen