omzien
- om·zien
- samenstelling van om bw en zien ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omzien |
zag om |
omgezien |
klasse 5
onregelmatig |
volledig |
omzien
- inergatief naar ~: zorgen voor
- Er is niemand die omziet naar de armen in de samenleving.
- inergatief in terugwaartse richting blikken
- Toen hij omzag zag hij haar zwaaien.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omzien | - |
verkleinwoord |
het omzien o
- een hele korte periode
- In een omzien stonden de tafel en stoelen weer op zijn plek.
- Het woord omzien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omzien" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be