• om·staand
stellend
onverbogen omstaand
verbogen omstaande
partitief omstaands

omstaand [1]

  1. in de buurt van iets aanwezig zijn
    • Twee autobommen kwamen zaterdagmiddag bij het gemeentehuis en het postkantoor tot ontploffing. Volgens het Turkse persbureau Dogan vonden er vier explosies plaats, maar plaatselijke bronnen en de minister van Binnenlandse Zaken, Muammer Güler, spreken van twee. Door de explosies zijn omstaande gebouwen beschadigd en een houten huis is ingestort. Ook zou de stroom in de gehele stad zijn uitgevallen. [2] 
    • Nu bestaan koffer op wieltjes en zware rugzak naast elkaar. Daar zit iets absurds in. Je ziet ze zeulen als kamelen, ze zijn op hun rug twee keer zo dik geworden, soms dragen ze op hun borst nog een contragewicht, met dat alles kunnen ze niet meer op gewone banken zitten, als ze zich omdraaien slaan ze met hun pakkage omstaande passagiers uit hun evenwicht, in het openbaar vervoer maken ze vijanden, terwijl toch alles wat in zo'n rugzak zit, gemakkelijk in een middelbare koffer op wielen kan. [3] 
  2. aan de keerzijde van iets aanwezig zijn
vervoeging van: omstaan
verbogen vorm: omstaande

omstaand

  1. onvoltooid deelwoord van omstaan
85 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]