winnaars wereldkampioenschap baanwielrennen omnium 2011
  • om·ni·um
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘wielerwedstrijd’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord omnium omniums
verkleinwoord

de omniumm

  1. (België) all-riskverzekering voor auto's
    • Er bestaan drie verschillende vormen van omnium: de volledige omnium tegen aangenomen en werkelijke waarde en de mini omnium. Deze verzekeringen zijn niet verplicht maar kunnen wel van pas komen als je betrokken geraakt bij een ongeval. Deze verzekeringen gelden wel niet als je onder invloed van alcohol bent tijdens het ongeval. De volledige omnium dekt alle schade aan jouw voertuig, zelfs als je verantwoordelijk bent voor het ongeval. Deze verzekering komt ook tussen als er schade is aan jouw voertuig veroorzaakt door vandalisme, glasbreuk of brand en schade dat het gevolg is van een storm, hagel of een overstroming, etc. [3] 
  2. (wielrennen) combinatieklassement bij baanwielrennen
    • D’hoore heeft als prof al een Europese titel op zak in de ploegkoers met Lotte Kopecky en ook een bronzen medaille in het omnium in Rio. “En een Europese titel op de weg ontbreekt nog”, lacht ze, “dus ik ben zeker gemotiveerd voor dit EK. Het is een mooie trui en een titel blijft een titel, ook al is het dan geen wereldtitel. Het deelnemersveld is hier heel sterk, anders toch dan bij de mannen. Dit lijkt een beetje op een WK, alleen ontbreken de toppers uit ondermeer de VS en Australië. Dat is het enige verschil.” [4] 
77 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]