• om het even zijn

om het even zijn

  1. ditransitief onverschillig zijn, niet uitmaken
     'Dan moeten we een afspraak inplannen. Wanneer schikt het u?' 'Het liefst vandaag nog, als het u om het even is.[2]
     Hij is op middelbare leeftijd en kent het klappen van de zweep, hij past op iedere plaats in een span, bereden van de bok of uit het zadel, het is hem om het even. Het geringste teken van zijn vaste verzorger of berijder is hem genoeg.[3]
     Ver van huis of digt bij honk, 't Is me al om het even; Slecht en regt, of praal en pronk, 't Is me al om het even; Rijk als Cresus, arm als Job, 't Is me al om het even, Als ik maar in 't ruime sop Neêrlands vijand mag doen beven; En wie kwaad wil — 't is me om 't even — Slaan mag op zijn kop![4]
     Zijt gij nogtans uw geld moede, is het u om het even, wat gij te zoek brengt, kom dan maar gerust, voeg u tusschen den drom der kermis-gasten en gij zult armer heengaan, dan gij gekomen zijt.[5]
  • Dit werkwoord heeft nooit een lijdend voorwerp, maar als regel wel een meewerkend voorwerp: het onderwerp van de zin is datgene waarin of waartussen geen onderscheid wordt gemaakt en het meewerkend voorwerp geeft degeen aan die dat onderscheid niet maakt. Als Marjan even veel geeft om katten als om honden dan wordt dat uitgedrukt door: "Katten en honden zijn Marjan om het even." Als zeelui ongeacht het weer hun werk doen, word dat uitgedrukt door: "Het weer was de zeelui om het even".
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Martin Scherstra
    “Het Baken: hoe donker het ook wordt, er is altijd een lichtpuntje” (2017), VBK Media  , ISBN 9789401909723, p. 107
  3.   Weblink bron
    Bureau voor Statistiek en Voorlichting
    “'s-Gravenhage: maandblad der gemeente 's-Gravenhage” (1954), p. 26
  4.   Weblink bron “Nederlandsche liederen - Volume 2” (1876), P. N. van Kampen, p. 13
  5.   Weblink bron “Ernst en luim, of Schetsen en tafereelen uit het landleven” (1849), Smit, p. 36