• ob·stru·e·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
obstrueren
obstrueerde
geobstrueerd
zwak -d volledig

obstrueren

  1. overgankelijk een factor vormen die een gebeurtenis of handeling (bijna) onmogelijk maakt
  2. overgankelijk de door- of voortgang belemmeren