obstinaatheid
- ob·sti·naat·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | obstinaatheid | obstinaatheden |
verkleinwoord |
- de mate waarin men opstandig en tegendraads is
- ▸ 'Verandering in brengen?' schreeuwde de jood, die door de plotselinge obstinaatheid van het meisje en de ergernis eerder op de avond uitermate geprikkeld was geraakt.[2]
- ▸ 'O, maar dan weet ik het wel,' zei Sikes, meer uit obstinaatheid dan omdat hij er werkelijk bezwaar tegen had dat het meisje ging waar het haar beliefde.[2]
- iets wat getuigt van opstandigheid en tegendraadsheid
- Het woord 'obstinaatheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 “Oliver Twist” (1838), ISBN 9788726116397