notfisker
- not·fis·ker
Samenstelling van not zn "zegen (visnet)" en fisker zn "visser"
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | notfisker | notfiskeren | notfiskere | notfiskerne |
genitief | notfiskers | notfiskerens | notfiskeres | notfiskernes |
notfisker, m
- ↑ De vissen worden met een over de bodem slepend net door een omtrekkende beweging ingesloten.