• nord·mann
Naar frequentie 44765
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   nordmann     nordmannen     nordmenner     nordmennene  
genitief   nordmanns     nordmannens     nordmenners     nordmennenes  

nordmann m

  1. (toponiem) Noor (mannelijke vorm)
    «Han ble beste nordmann med sin sjuendeplass.»
    Hij was de beste Noor met zijn zevende plaats.
  2. Noorse (vrouwelijke vorm)


  • nord·mann
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   nordmann     nordmannen     nordmenn
nordmenner  
  nordmannene  

nordmann m

  1. (toponiem) Noor (mannelijke vorm)
  2. Noorse (vrouwelijke vorm)