• noord·wes·te·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen noordwestelijk noordwestelijker noordwestelijkst
verbogen noordwestelijke noordwestelijkere noordwestelijkste
partitief noordwestelijks noordwestelijkers -

noordwestelijk

  1. in of uit een richting die precies tussen het noorden en westen ligt
     Met een veelal zwak tot matig noordwestelijk briesje worden vanaf zee namelijk uitgestrekte wolkenvelden aangevoerd, waaruit soms wat (mot)regen valt.[1]


  1.   Weblink bron “Tamelijk zacht” (27 november 2013) op nrc.nl