• nog
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: tot op dit ogenblik, voortdurend’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: noch
Oudnederlands: noh
Germaans: *nuh
  • Verwant in Germaans:
Duits: noch, (Oudhoogduits: noh), Fries: noch (Oudfries: noch)

nog

  1. tot op dit moment
    • Hij is nog jong. 
    • Ik heb nog geen huis gevonden in de stad waar ik nu werk, maar ik ben hard op zoek en zal er heus nog wel een vinden. 
  2. vanaf dit moment (duidt iets overblijvends aan)
    • Ik heb nog drie rapporten na te kijken. 
     Daar kroop ik, nog in de greep van de angst, mijn slaapzak in en rolde mezelf tot een kleine bal.[2]
  3. erbij komend (duidt iets toegevoegds aan)
    • Daar vliegt nog een purperreiger. 
    • Ik zou nou toch nog maar wel eens even goed nadenken! 
    • Oke, geef me er nog maar een, maar dat is dan ook echt het laatste wijntje dat ik drink. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


nog

  1. nog


nog

  1. (Oost-Veluws) nog