• ni·vel·le·rend
vervoeging van: nivelleren
verbogen vorm: nivellerende

nivellerend

  1. onvoltooid deelwoord van nivelleren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nivellerend nivellerender nivellerendst
verbogen nivellerende nivellerendere nivellerendste
partitief nivellerends nivellerenders -

nivellerend

  1. verschillend verkleinend
    • Reginald Visser en Bob van der Wal, voorzitters van vakcentrale MHP: 'Het regeerakkoord legt de rekening van de crisis voor het grootste deel neer bij de inkomens vanaf anderhalf maal modaal (vanaf 3.700 euro bruto per maand) en heeft daarmee een forse nivellerende werking. [1] 
    • Te veel, vindt een groot deel van de oppositie in de Tweede Kamer, nadat de NOS gisteren meldde dat inkomens boven de 70.000 euro een premie van 482 euro per maand gaan betalen, waar de gemiddelde premie voor iedereen tot dusver 100 euro was. Laagste inkomens zouden 20 euro per maand betalen, waarmee de maatregel de belangrijkste nivellerende ingreep is van het tweede kabinet-Rutte. [2]