• nieuw·ge·ko·zen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nieuwgekozen
verbogen
partitief nieuwgekozens s -

nieuwgekozen

  1. van een persoon dat deze pasgeleden is verkozen in een bepaalde functie
     Grote koerswijzigingen worden tijdens dit Partijcongres niet verwacht, getuige ook de openingsspeech van Xi Jinping. Meer antwoorden komen er pas rond de sluitingsceremonie. De dag daarna mag het nieuwgekozen Centraal Comité in het Eerste Plenum stemmen over twee lijsten met namen die vooraf al zijn afgekaart. Naast het 25-koppige Politbureau gaat het om het Permanente Comité, het hart van de macht.[1]
     In de twaalf provincies zijn vandaag de nieuwgekozen Statenleden geïnstalleerd. Voor een heel groot deel van de Statenleden is het werk nieuw, onder wie veel BBB'ers. Voor sommigen betekende dat vandaag dat ze meteen de schoolbanken in moesten.[2]
  1.   Weblink bron
    Sjoerd den Daas
    “Partijcongres van Xi begonnen, maar over zes dagen komen er pas antwoorden” (16 oktober 2022, 17:00), NOS
  2.   Weblink bron “Veel nieuwe Statenleden geïnstalleerd: eerst computerles, daarna de eed” (29 maart 2023, 22:15), NOS