negenhonderdeneenenzestig

       
0 9 6 1
negenhonderdeneenenzestig,
op een abacus
  • ne·gen·hon·derd·en·een·en·zes·tig

negenhonderdeneenenzestig

  1. "961", langere vorm van negenhonderdeenenzestig, negenhonderd plus eenenzestig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft negenhonderdeneenenzestig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot negenhonderdeneenenzestig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "negenhonderdeneenenzestig" ht als linkerdeel

  1.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.2.1.1 Bepaalde hoofdtelwoorden, onder 2” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2.   Weblink bron “Tweeduizend zes / tweeduizend en zes” op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)