natuurgeneeskunde

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·tuur·ge·nees·kun·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord natuurgeneeskunde
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de natuurgeneeskundev

  1. (medisch) medische behandeling met middelen die vrij in de natuur voorkomen
     Het departement is vooral bedoeld ter promotie van ayurveda, yoga en natuurgeneeskunde. Eerder was het nog onderdeel van het ministerie van Volksgezondheid, maar Modi heeft het daar nu van losgekoppeld.[2]
     Volgens haar is alleen het lopende strafrechtelijke onderzoek tegen Ross niet genoeg om in actie te komen. "Er zijn geen wettelijke maatregelen mogelijk om hem een verbod op te leggen." De dienst zou ook graag meer tegen Ross willen ondernemen. "De wet voor natuurgeneeskunde is al van voor de Tweede Wereldoorlog. Er moet dringend en snel nieuwe wetgeving komen, zodat het toezicht kan worden verbeterd."[3]
     De huidige opleidingen voor natuurgeneeskunde zijn volgens de experts vaak kort en ongereguleerd. Toch wordt de beroepsgroep door de staat erkend. Daardoor zou bij patiënten de indruk kunnen ontstaan dat de genezers gelijkwaardig zijn aan reguliere artsen, en dat is volgens de experts niet het geval.[4]
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “India heeft voortaan minister van yoga” (11 november 2014, 13:44), NOS
  3.   Weblink bron “Omstreden kankerbehandelaar Klaus Ross heeft nieuwe praktijk” (15 augustus 2017, 10:38), NOS
  4.   Weblink bron “Duitse medische experts: schaf beroep alternatieve genezer af” (21 augustus 2017, 16:17), NOS