nationaliteitsbeginsel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·ti·o·na·li·teits·be·gin·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nationaliteitsbeginsel nationaliteitsbeginselen
nationaliteitsbeginsels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het nationaliteitsbeginselo

  1. (politiek) de gedachte dat ieder volk recht op een eigen staat heeft
  2. (juridisch) rechtsbeginsel dat de toepassing van de strafwet afhankelijk stelt van de nationaliteit van de dader

Gangbaarheid