Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • naft·bus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord naftbus naftbussen
verkleinwoord naftbusje naftbusjes

Zelfstandig naamwoord

de naftbusv / m

  1. jerrycan
    • Als Achiel dat zei stond hij op de treeplank en hij geleek wel zoo groot als nen toren. « Past op of 't ontploft! » deed hij de menschen verschieten en wees op zijn naftbus. Dat was voldoende om de kijkers te doen openwaaien en plaats maken. [1]
    • Het gebouw van de Frankrijklei nr. 38 staat in lichterlaaie en tegen de gevel liggen vele verkoolde lijken, denkelijk ten gevolge van in brand geschoten naftbussen [jerrycans], die uit de auto's geslingerd werden. [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen