• jer·ry·can
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘benzineblik’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • Van het Engelse jerrycan, van Jerry (naam die Britse troepen voor Duitsers gebruikten) en can (blik).
enkelvoud meervoud
naamwoord jerrycan jerrycans
verkleinwoord jerrycannetje jerrycannetjes

de jerrycanm

  1. een tank voor vloeistoffen, oorspronkelijk gemaakt van plaatstaal en bedoeld voor brandstof
    • Hij had een jerrycan met benzine in de kofferbak liggen. 
     Agenten vielen ook binnen bij een garagebox in Groenekan, in Utrecht. Daar stonden jerrycans met duizenden liters chemicaliën en onder meer een grote kookketel die gebruikt wordt bij de productie van drugs.[2]
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]