nachtportier
- nacht·por·tier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nachtportier | nachtportiers |
verkleinwoord |
de nachtportier m
- (beroep) iemand die in de nacht de toegang tot een gebouw (met name een hotel of andere horecagelegenheid) regelt
- ▸ Ik ging niet meer uit, nam een bijbaantje als nachtportier in hotel Bristol en nam genoegen met het verslag van mijn vrienden over wat er in de stad gebeurde.[2]
- ▸ In hotel-restaurant Savelberg in Voorburg zijn in de oudejaarsnacht twaalf schilderijen gestolen terwijl de nachtportier lag te slapen. Een personeelslid ontdekte de diefstal 's morgens. De portier was volgens het hotel stuk van wat er gebeurd is.[3]
1. iemand die in de nacht de toegang tot een gebouw (met name een hotel of andere horecagelegenheid) regelt
- Het woord nachtportier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)“Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium , ISBN 9789057598500
- ↑ Weblink bron “Portier sliep door roof heen” (15-01-2013), NOS